Ster inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactief
 

Nog geen twee weken nadat Joost me had verbannen, was ik al een dossier op de planken van de sociale dienst en het advocatenbureau. Voor de beide instanties betekende ik het zoveelste echtscheidinkje dat moest worden afgehandeld. Voor mijzelf was het een ingrijpende, allesverwoestende en mensonterende ervaring, die dwars door mijn ziel sneed en waarvan de littekens nooit meer echt zijn genezen.

Een beetje zenuwachtig stapte ik bij de sociale dienst als trotse, jonge vrouw en moeder naar binnen. Maar de manier waarop er met me om werd gegaan, de vragen die me werden gesteld en het nul komma nul gehalte aan menselijkheid maakten dat ik er als een geslagen hond weer naar buiten kwam.

Ze keerden me daar letterlijk binnenstebuiten. Wilden weten hoeveel geld er op mijn rekening stond, of ik een spaarrekening, of schulden had en of Juultje een rekening had. Ze vroegen me ook wie nu mijn eten betaalde, waar ik op dit moment woonde en wat mijn ex-man (o wat haatte ik dat woord) me zoal toeschoof. Als het daar nu bij gebleven was, had ik het allemaal nog wel kunnen verdragen, maar ik moest en zou de reden vertellen waarom Joost en ik uit elkaar waren gegaan.

“Wat maakt jullie dat nu uit”, probeerde ik nog. “Het feit is dat hij in Amsterdam woont, mij niet meer wil en mijn dochtertje en mij terug naar het zuiden stuurt. Ons huwelijk is dus stuk en mijn dochtertje en ik wonen bij vrienden in tot we een woning toegewezen krijgen.”

Maar de man achter het bureau in het te krappe kamertje met vluchtdeur en alarmknop voor al te lastige cliënten bleef onvermurwbaar en herhaalde monotoon: “Waarom zijn jullie uit elkaar gegaan?” Van woede boorden mijn tanden zich steeds dieper in mijn onderlip. Mijn handen trilden en ik vocht als een gek tegen mijn tranen. “Je gaat hier mooi niet zitten grienen”, siste ik mezelf toe. “Dat ga je dat stuk ellende tegenover je niet gunnen.” De man pakte een stapel papieren en begon die door te nemen. “Ik heb alle tijd hoor. Ik kan mijn werk hier ook doen. En, bedenk wel, u wilt een uitkering, niet ik hoor.” Hij had gelijk. Natuurlijk had hij gelijk. Ik kon hier eeuwen blijven zitten, maar ik zou uiteindelijk toch aan het kortste eind trekken.

“Mijn man is homo”, zei ik met hese stem en voelde me opnieuw een verraadster tegenover Joost.

“Was dat nu zo’n moeilijk antwoord?” Durfde de man nog te vragen.

“Dat is een moeilijk antwoord, ja. Zoiets hang je niet graag aan de grote klok. Daar doe je mensen pijn mee”, wierp ik hem nog toe, voordat ik dat akelige kamertje uitbeende.

“Meegevallen?” Vroeg mijn vader, die me gebracht had en braaf op me was blijven wachten in de hal.

“Verre van pipa, verre van”, antwoordde ik wat afwezig.

“Nou, ik heb me hier niet verveeld. “Er kwam daarstraks een man flink stennis maken aan de balie. Dat leek even flink uit de hand te lopen. In een mum van tijd gingen alle deuren op slot en stond de politie voor de deur. Die hebben hem schoppend en scheldend mee naar het bureau genomen. Ik hoop niet dat dat hier altijd zo gaat.”

Nou als ze iedereen zo behandelen, zoals ze mij zojuist hebben gedaan, dan verbaast me dit niets”, zei ik wrang, terwijl ik in mijn vaders auto stapte.